Gedichten  van  JORDI  DOCE
vertaald door Fa Claes


De Spaanse dichter Jordi Doce werd in 1967 in Gijón (Asturias) geboren. Aan de Universiteit van Oviedo werd hij doctorandus in Engelse filologie. Hij was lector Spaans aan de Universiteit van Sheffield (1993-1995) waar hij doctoreerde op een proefschrift over de invloed van het Engelse romanticisme op de hedendaagse Spaanse poëzie. Hij publiceerde over dat onderwerp in verschillende Spaanse tijdschriften. Hij was eveneens lector Spaans aan de Universiteit van Oxford (1997-2000).
Hij publiceerde de dichtbundels: La anatomía del miedo (León, 1994), Diálogo en la sombra (Deva, Gijón, 1997), Lección de permanencia (Pre-Textos, Valencia, 2000) en Otras lunas (DVD, Barcelona, 2002).
Hij publiceerde ook proza: Bestiario del nómada (Eneida, Madrid, 2001), Gran angular (DVD, Barcelona, 2005).
In 2005 publiceerde hij Hormigas blancas -Notas 1992- 2003 (Bartleby, Madrid, 2005), Imán y desafíío. Presencia del romanticismo inglés en la poesía española, IV Premio de Ensayo Casa de América (Península , Barcelona, 2005).
Bovendien verzorgde hij tweetalige uitgaven (Engels - Spaans) van de gedichten van Paul Auster, William Blake, T.S. Eliot en Ted Hughes.




EL ESPERADO


El tiempo ayuda al mito de lo que no sucede.
Él vendrá o ha venido, no se sabe a fe cierta,
abundan los rumores mas no hay pruebas,
pudo ser aquel viejo de la capa raída
o el callado extranjero que no salió del cuarto
durante días, ¿quién podría asegurarlo?
Mejor no decir nada, mantener la vigilia,
dar órdenes precisas a guardias y aduaneros,
dibujar en el sueño el rostro de quien nunca
dio señales de vida ni declaró su nombre,
en la espera y deseo de que alguna mañana
se anuncie en una vuelta del camino,
incorpore su rostro a nuestro asombro
tan sólo por hallar a sus creadores,
por saber que fue cierta nuestra imaginación.


De: Otras Lunas, 2002


MARINA


Desciende al muelle.
Donde el agua golpea
contra los ojos.

Junto al paseo
leños, despojos: mar
que viene y va.

Sogas y mimbres
en el muelle. ¿Quién tuvo
aquí su barca?

Me puse a andar:
la marea hizo un alto
en su camino.

Un golpe de agua
recorre el malecón.
Hacia otro mar.

Alguien izó
las velas donde el viento
tartamudea.

Sobre aparejos
largo tiempo inservibles
arde el salitre.

Abrí la puerta:
el agua me llegaba
hasta los ojos.




PARQUE


Entro en el parque:
la quietud me responde
a cada paso.

Sólo el ciprés,
adusto, cree en el cielo
a pies juntillas.

Hasta las sombras
se guarecen del agua
al pie del tejo.

Cesa la lluvia:
bajo copas lustrosas,
un sol más verde.

El joven sauce
se asusta con el viento
-y en sí se esconde.

En los parterres
geranios y palomas
trastabillean.

También el viejo
sonríe ante la cola
del pavo real.

Cometa en tierra,
la palmera revive
entre faroles.



DE VERWACHTE


De tijd steunt de mythe van wat niet gebeurt.
Hij zal komen of is gekomen, niemand weet het met zekerheid,
talrijk zijn de geruchten maar er zijn geen bewijzen,
het kon die oude zijn met zijn gestreepte mantel
of die zwijgzame vreemdeling die dagen lang niet
uit zijn kamer kwam, wie kan het verzekeren?
Beter niets zeggen, de wacht blijven houden,
precieze instructies geven aan bewakers en douaniers,
in de slaap het gezicht tekenen van wie nooit
teken van leven gaf of zijn naam kenbaar maakte,
in de hoop en het verlangen dat hij zich op een morgen
aankondigt in een bocht van de weg,
tot onze verbazing zijn gezicht laat zien
alleen al om zijn scheppers te ontmoeten,
om te weten dat onze verbeelding juist was.





ZEEGEZICHT


Daal naar de kade.
Waar het water opslaat tot
tegen je ogen.

Dicht bij de steiger
houtblokken, afval: de zee
die heen en weer gaat.

Touwen en wissen
op de kade. Wie had hier
zijn boot aangemeerd?

Ik ging op wandel:
het getij viel even stil
tijdens zijn trektocht.

Een stortvloed water
spoelt over de dijk, weg naar
een andere zee.

Iemand hees het zeil
waarin de wind zijn woorden
te hakkelen hangt.

Op de tuigage
die lang niet in gebruik was
brandt het salpeter.

Ik maakte de deur
open: het water stond mij
tot aan mijn ogen.




PARK


Ik loop het park in:
de stilte geeft mij antwoord
bij iedere stap.

Alleen de cipres,
stug, gelooft in de hemel,
zonder verpinken.

Zelfs de schaduwen
gaan schuilen onder de schijf
op vlucht voor water.

De regen houdt op:
onder blinkende kruinen
een groenere zon.

De jonge wilg schrikt
van de wind - en houdt zich in
zichzelf verborgen.

Wankel bewegen
geraniums en duiven
in de bloemperken.

Zelfs de oude man
glimlacht bij het bekijken
van de pauw zijn staart.

Komeet op aarde
hervat de palm zijn leven
tussen straatlantaarns.




Terug naar Index